Het ritmische gezoem van de Magic Wand is de Basso Continuo bij de aria van mijn kunstwerk. Sensueel kronkelend hangt ze ondersteboven aan de zolderbalk, vakkundig verstrikt in mijn witzijden shibari-koorden. Haar wasbleke huid wordt geaccentueerd door bloedrode, meanderende patronen en het vurige haar dat over de grond sleept. Ze is mijn levende compositie in wit en rood die ik met mijn toverstaf bespeel. Aan de immer hoger stijgende melodie en haar steeds jachtiger ademhaling hoor ik dat ze slechts een enkele sierlijke polsbeweging verwijderd is van de hoogste C. De apotheose nadert, ik dirigeer haar zang met de staf naar nog grotere hoogte.
Mijn andere hand reikt naar de Tanto, het rituele mes. Zoemend flitst het uit het foedraal.
Haar extatische aria nadert het zenit, ik hef de Tanto hoog voor de klievende genadesteek …
De voordeurbel klinkt. Ik verstijf, haal drie keer diep adem, reik met de Tanto nog hoger en … De bel wordt langdurig ingedrukt. De magie van de overgang is verbroken.
Ik laat haar bungelen, gezang verwordt tot gemurmel. Ik grijp mijn kimono en sla deze om terwijl ik de trap af stamp. Voordat de deur naar zolder achter me dicht slaat, hoor ik dat ze zacht gaat mauwen.
Met een woest gebaar open ik de voordeur die dreunend tegen de muur slaat.
Ja?!’
Buiten staan een grote forse en een kleine magere politieagent met hun ID’s in de aanslag.
”Mogen we even binnenkomen?’
‘Nou, liever niet, ik ben bezig. Is het dringend?’
‘Tamelijk, we hebben een melding gekregen over een verdacht persoon die zich in de binnentuin zou ophouden. Zouden we even in de tuin mogen kijken?’
Ik haal diep adem en blaas mijn adem stotend uit.
‘Nou, als het moet.’
Ik loop voor ze uit naar de achterkamer en ontgrendel de schuifpui.
‘Ga uw gang.’
Piepend schuift de pui open. In de tuin schijnen met hun zaklantaarns alle kanten op. Als er al iemand in de tuin is, weet hij nu dat ze naar hem zoeken, de sukkels. Ik tik ongeduldig met mijn voet op het parket. Ze kijken mijn kant op, mompelen iets in hun portofoons en komen weer naar binnen.
‘Het zal wel een kat geweest zijn.’ zegt de dikke.
‘Niet die van mij, want die heb ik niet. En wilt u wel uw voeten vegen!’ zeg ik.
Braaf vegen de dienders hun voeten.
‘Sorry voor het ongemak, we laten u weer met rust.’
Ik loop weer voor ze uit door de gang, open de buitendeur en zeg: ‘Fijne avond.’
De forse agent staat bijna buiten als de kleine achter mij zegt:
‘U heeft toch geen katten? Ik krijg toch echt de overduidelijke indruk dat ik een kat hoorde miauwen.’
Hij draait zich om en opent de deur naar de zolder. Hartverscheurende gemauw spat de gang in. Ik grijp de kleine vast en probeer hem met geweld naar buiten te duwen maar de dikke slaat zijn armen om me heen en perst de adem uit mijn longen. Wat ik hoor en zie vertraagt meer en meer tot alles stopt.
Ik kijk koel en berekenend naar de onnatuurlijk strak ingesnoerde, wasbleke vrouw met het vurige haar die voor me hangt. Mijn onvoltooide compositie is gereed voor de voleindiging. In mijn hoofd klinkt de immer hoger reikende aria. Op mijn inademing hef ik het paletmes. Met één flitsende beweging doorklief ik de Compositie in Wit en Rood op het canvas voor mij. Uitgeput val ik met betraande ogen op het bed in mijn cel van drie bij vier meter. Het is volbracht.
Geef een reactie